Modernisering grondbeleid
Op 19 juni jl. maakte Minister Hugo de Jonge in een Kamerbrief zijn plannen bekend om tot een modernisering van het grondbeleid te komen. In deze brief worden drie sporen geschetst waarin het ministerie het grondbeleid wenst te wijzigen. In deze sporen worden plannen geschetst die grote gevolgen kunnen hebben voor grondeigenaren.
Het ministerie schetst in de brief een zestal problemen op het gebied van grondbeleid die nu gebiedsontwikkelingen vertragen:|
A. Overheidspartijen zijn afhankelijk van andere partijen
waardoor onderhandelingen moeizaam verlopen.
B. Er is een tekort een kennis en capaciteit bij overheden.
C. Er is te weinig financiële armslag bij gemeente en
provincies, hierdoor worden risico’s vermeden.
D. De werking van de grondmarkt maakt dat de grond
schaars en duur is.
E. De hoge verwervingskosten maken dat de kosten van
publieke voorzieningen niet altijd verhaald kunnen
worden.
F. De waardestijging van de grond wordt onvoldoende
ingezet om de gebiedsontwikkeling te bekostigen.
Voor de aanpak van deze problemen schetst het ministerie een aantal “oplossingen” waarvan de volgende van belang kunnen zijn voor grondeigenaren en waarbij wij onze kanttekeningen plaatsen.
1. Het voorkeursrecht zou meer en eerder ingezet moeten
kunnen worden.
Het voorkeursrecht kan ook onder de omgevingswet voor
een maximale duur van 16 jaar en 3 maanden worden
gevestigd. Wij zien niet in dat een nog verdere
verlenging van deze al zeer lange termijn de
woningbouwontwikkeling zou kunnen versnellen?
2. Overheden kunnen mogelijk gezamenlijk aankopen gaan
doen.
Een verstandige optie. Gemeentes missen veelal de
financiële armslag en daadkracht om grootschalige en
kapitaalintensieve aankopen te doen voor een
gebiedsontwikkeling. Echter in de regel maakt
samenwerking van overheden het niet tot een
sneller proces.
3. De onteigeningsprocedure zou tegelijk met de
onderhandelingen moeten starten.
Hier wordt volledig voorbij gegaan aan het noodzaak
criteria uit de wet. Het minnelijk overleg dient
gewoonweg tijdig gestart te worden door de betrokken
overheden. Ook wordt er in de brief pogingen geschetst
zelfrealisatie aan banden te willen leggen. Duidelijk is
dat een beroep hierop ook gevolgd zal moeten worden
door concrete acties van de grondeigenaar.
4. Nieuwe afspraken over taxaties van de inbrengwaarde,
waarbij verkent wordt of de inbrengwaarde niet
uitsluitend op basis van de gebruikswaarde getaxeerd
dient te worden.
Er wordt een voorstel gedaan tot het vaststellen van
een gezamenlijke waarderingsinstructie voor
gebiedsontwikkelingen. Op zichzelf kunnen hiermee
taxatierapporten voor de inbrengwaarde duidelijker
worden gemaakt. Echter een dergelijke waarderings-
instructie moet wel de garantie geven dat taxateurs in
alle onafhankelijkheid hun werk kunnen blijven doen.
Verder wordt via een omslachtige redenatie voorgesteld
de inbrengwaarde uitsluitend nog te bepalen op basis
van het bestaande gebruik van de grond. Dit zou
ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor
grondeigenaren. In dat geval zal een grondeigenaar
die zelf realiseert een fors hogere exploitatiebijdrage
moeten betalen. Om nu via de achterdeur van de
waarderingsinstructie deze ingrijpende stelselwijziging
in te willen voeren is echt een stap te ver nu de
fundamentele discussie over wie recht heeft op de
waardestijging van grond nog niets eens gevoerd is.
5. Een verkenning van een heffing ter voorkoming van
speculatieve grondhandel.
Tenslotte wordt in de brief een verkenning geschetst
voor een zogenaamde planbatenheffing, waarbij een
heffing wordt gedaan op basis van een waardetoename
als gevolg van planologische wijzigingen. Een dergelijke
heffing zou een fundamentele stelselwijziging tot gevolg
hebben. Hierover zal eerst maar eens de politieke
discussie gevoerd moeten worden over wie de
waardestijging toe komt, de grondeigenaar of de
maatschappij.
Conclusie
In de brief worden een aantal terechte problemen aangekaart, echter het grondbeleid is slecht één van de beperkende factoren bij gebiedsontwikkeling. Factoren zoals het stapelen van teveel wensen in plannen, maatschappelijke weerstand tegen ontwikkelingen, besluiteloze gemeentes, politieke versplintering en uiteraard de milieu- en stikstofproblematiek spelen een veel grotere rol bij de vertraging van plannen. Of een aantal fundamentele stelselwijzigingen, die ten koste gaan van de grondeigenaar, de gebiedsontwikkeling doen versnellen betwijfelen we zeer.
Lees HIER de kamerbrief.